18 juni 2020

MARVER steunt spelregels werknemerspensioen

De MARVER is blij met de nieuwe spelregels voor het collectief opbouwen van een werknemerspensioen waarover de onderhandelaars van de bonden, de werkgevers en de politiek het op vrijdag 12 juni eens zijn geworden. “De FNV stelde zich een aantal doelen en ik constateer dat die doelen gehaald zijn,” zegt MARVER-voorzitter Sven Schuitema.

"Als het FNV-Ledenparlement vrijdag 4 juli ja zegt, kunnen we na 10 jaar bakkeleien écht stappen gaan zetten naar een steviger basis onder ons pensioen waarbij de koopkracht beter gegarandeerd is,” zo vindt Schuitema.

Veranderde wereld
Volgens Schuitema is het nieuwe pensioenstelsel hard nodig. “De wereld is namelijk veranderd,” verduidelijkt zij. “Sinds het uitbreken van de financiële crisis is het ook al crisis in pensioenland. Tien jaar geleden hoopte de vakbeweging dat de pensioenfondsen, waarmee het toen al slecht ging, zouden opkrabbelen. De rente was al laag en iedereen hoopte natuurlijk dat die fors zou gaan stijgen. Het tegendeel bleek waar. De rente daalde nog verder en de pensioenpremies stegen. De beleggingen leverden weliswaar winst op, maar dat woog niet op tegen het effect van de lagere rente. Dus werden pensioenen jarenlang niet verhoogd en bij een aantal pensioenfondsen zelfs verlaagd. Gepensioneerden leverden flink koopkracht in de laatste tien jaar. Ook de pensioenopbouw van werkenden werd minder, maar zij merken dat straks pas in hun portemonnee.”

Fatsoenlijk pensioen
Schuitema benadrukt dat er andere pensioenspelregels moesten worden afgesproken om ervoor te zorgen dat iedereen straks nog een fatsoenlijk pensioen heeft, waarbij de koopkracht beter gegarandeerd is dan nu en de premies niet voortdurend blijven stijgen. “Want aan die stijgende premie betalen ook werknemers mee. We willen ‘ons’ pensioen ook graag collectief blijven regelen én transparanter maken, ook dat zit in de uitwerking.”
Hij verwacht dat het pensioen veel stabieler wordt dan nu. “Als partijen akkoord gaan, wordt tussen 2022 en 2026 een grote hervorming van het pensioenstelsel doorgevoerd. Diverse maatregelen moeten ervoor zorgen dat niemand er bij de overgang naar een nieuwe pensioenregeling op achteruitgaat. Er mogen geen ‘pech-en-geluk-generaties’ ontstaan, voor jong én oud moet er nu én in de toekomst een goed pensioen blijven. Daarom zijn er ook afspraken gemaakt om zonodig te gaan compenseren als het voor bepaalde groepen toch niet goed mocht gaan uitpakken.”

Mooie afspraken
Bovendien liggen er mooie afspraken over onder meer het bevriezen van de AOW tot 2022, het vertragen van de verhoging van de AOW en rond het deels afschaffen van de RVU-boete, zo vindt hij. “Dit moeten we aan de defensietafel in het kader van ‘zwaar werk’ nog wel even regelen. De FNV-doelen zijn met het huidige pakket aan maatregelen wat mij betreft bereikt.”

Praktische uitwerking
De nieuwe spelregels zijn een praktische uitwerking van de principe-afspraken over de vernieuwing van het pensioenstelsel in het landelijk pensioenakkoord van 5 juni vorig jaar. Volgens de AFMP voldoet het resultaat aan de vooraf geformuleerde doelen. Vrijdag 19 juni besluit het FNV-Ledenparlement – de grootste Nederlandse vakbondskoepel, waarbij ook de MARVER is aangesloten - over het bereikte onderhandelingsresultaat.
De belangrijkste vernieuwing waarover de bonden, de werkgevers en de politiek het eens zijn geworden, is een regelmatige inflatiecorrectie mogelijk maken door de buffereisen voor de pensioenfondsen los te laten. Volgens de huidige spelregels moet een fonds voldoende kapitaal (bezittingen) achter de hand hebben om alle deelnemers hun pensioenen te kunnen betalen én nog een flinke buffer (ruim een kwart extra) hebben. Pas bij een ‘dekkingsgraad’ van 128 procent mogen de fondsen geld steken in het verhogen van de pensioenen om de prijsstijgingen volledig te compenseren (indexeren).

Geen inflatiecorrectie
De afgelopen tien jaar hadden de pensioenfondsen grote moeite om zelfs de vereiste buffers te halen om de pensioenen gedeeltelijk te mogen indexeren (dat mocht pas bij een dekkingsgraad van 110 procent die veelal niet gehaald werd). Dat kwam mede doordat ze wettelijk verplicht waren bij het waarderen van hun bezittingen de om politieke redenen kunstmatig laag gehouden ‘rekenrente’ te hanteren. Hierdoor zijn de Nederlandse werknemerspensioenen al een decennium niet verhoogd om de inflatie te corrigeren en heeft de pensioenuitkering inmiddels 15 tot 20 procent aan koopkracht ingeboet.

Koopkrachtbehoud
In de nieuwe spelregels ontbreken de begrippen dekkingsgraad en rekenrente. Pensioenfondsen krijgen de ruimte om behaalde rendementen eerder te gebruiken om de koopkracht van de pensioenen op peil te houden. Daar staat tegenover dat (zwaar) tegenvallende rendementen ook eerder tot kortingen leiden. Dat is de andere kant van de medaille als je geen buffers aanhoudt. Als schokdemper is de nieuwe spelregel bedacht dat zowel verhogingen als verlagingen telkens in stukjes worden gehakt en over meerdere jaren worden uitgesmeerd. Hierdoor kunnen plussen en minnen elkaar dempen. Afgaande op berekeningen van het Centraal Planbureau en doorberekeningen van een aantal pensioenfondsen waaronder ABP zullen de nieuwe spelregels vaker tot verhogingen dan tot verlagingen leiden. Gecombineerd met het uitsmeren van beide ingrepen over meerdere jaren is dan een stijgende lijn te verwachten in de uitgekeerde bedragen.

Schijnzekerheid
Een andere vernieuwing is het schrappen van de spelregel dat deelnemers aan een pensioenfonds door het inleggen van hun premie een ‘waardevaste aanspraak’ opbouwen op een duidelijk omschreven pensioenuitkering. Deze dwingende formulering was uiteraard ooit bedoeld om de deelnemers zoveel mogelijk zekerheid te bieden. In de 21ste eeuw levert zij slechts schijnzekerheid en daardoor (onnodige) onrust op.

Pech- en gelukgeneraties
De afgelopen twintig jaar tonen aan dat de pensioenfondsen uitstekende rendementen weten te behalen op de ingelegde premies. Tegelijkertijd konden de deelnemers daarvan door een te rigide bufferbeleid niet profiteren, waardoor vooral de huidige gepensioneerden een pechgeneratie zijn geworden. Zij krijgen het beloofde bedrag uitbetaald, maar dat vertegenwoordigt veel minder koopkracht dan voorheen omdat die pensioenen niet geïndexeerd konden worden.

Solidariteitsreserve
De nieuwe spelregels zijn onder meer bedoeld om deze ongewenste verschillen tussen generaties te voorkomen. Alleen zo kan een op solidariteit gebaseerd werknemerspensioen blijven bestaan. Daarom hebben ook de bonden hebben ingestemd met het loslaten van de schijnzekerheid van een ‘waardevaste’ aanspraak in ruil voor meer mogelijkheden om behaalde rendementen eerder te gebruiken. Op die manier kan de waarde van de individuele pensioenvermogens op peil blijven, indien nodig kan dat door een extra toebedeling aan bepaalde (leeftijds)groepen binnen de deelnemers. Voor deze ingrepen wordt een speciale solidariteitsreserve aangelegd. Afgesproken is dat daarvoor een deel van de pensioenpremies (maximaal tien procent) en van de beleggingsrendementen wordt gebruikt.

Geen bezuiniging
Het collectief opbouwen van werknemerspensioenen is financieel alleen mogelijk doordat de overheid ermee instemt dat de pensioenpremies belastingvrij worden ingelegd. Uitgangspunt van de nieuwe spelregels is dat er niet bezuinigd wordt op het werknemerspensioen. Concreet betekent dit dat de overheid zijn fiscale medewerking blijft verlenen aan het opbouwen van een maandelijkse uitkering van 80 procent van het gemiddelde verdiende loon (middelloon) in 42 deelnemersjaren. De overheid bedoelt dan een uitkering van 80 procent inclusief de maandelijkse AOW-uitkering. Dat (geschatte) bedrag hoeven de pensioenfondsen dus niet op te bouwen.
In hoeverre het benutten van deze fiscale ruimte na 42 jaar daadwerkelijk een pensioenuitkering van 80 procent met koopkrachtbehoud oplevert, hangt af van de beleggingsrendementen van de pensioenfondsen (vooralsnog is dat geen probleem) gecombineerd met regelmatige algehele of groepsgewijze opwaarderingsoperaties. De nieuwe spelregels maken dit mogelijk en dit wordt aangestuurd door de bonden en de werkgevers.

Casinopensioen?
Hierdoor is niet overgestapt op een ‘casinopensioen’ zoals sommige zeggen. Als je hiermee bedoelt dat de betaalbaarheid van het werknemerspensioen erg afhankelijk is van beleggingsredendementen, dan hebben we nooit iets anders gehad dan een casinopensioen. Nu is echter een duidelijke keuze gemaakt voor andere prioriteiten bij het benutten van (een deel van) het gerealiseerde rendement.

Dezelfde baas
Een grote wens van de werkgevers was meer duidelijkheid en stabiliteit op premiegebied. Daar hebben ook werknemers belang bij, die betalen immers zelf ook een deel van de premie. Afgesproken is dat deelnemers (net als nu) allemaal hetzelfde percentage aan premie blijven betalen (doorsneepremie). Wel komt er een eind aan de spelregel dat jongeren en ouderen voor hun jaarlijks betaalde premie hetzelfde percentage pensioenopbouw toegekend krijgen. Deze doorsneesystematiek was niet problematisch toen de meeste mensen hun hele leven bij dezelfde baas bleven werken. Maar in feite is een euro die een jongere bij een pensioenfonds inlegt uiteindelijk veel meer pensioenvermogen waard dan een euro die een oudere inlegt. De euro van die jongere heeft veel langer de tijd om financieel rendement op te leveren, dat vervolgens opnieuw kan worden belegd voor nog meer rendement.

Botsing
Het hanteren van een doorsnee-opbouw botst met de dynamiek van de huidige arbeidsmarkt. Anno 2020 veranderen deelnemers namelijk vaker van baan of gaan uit loondienst en werken als zelfstandige. Zij grijpen dan naast een relatief groot deel van het rendement dat het pensioenfonds in de loop der jaren kan blijven boeken op basis van hun inleg. Daardoor ervaren zij de huidige doorsnee-opbouw als oneerlijk. Dit systeem wordt daarom losgelaten. Voortaan wordt het percentage dat je in een jaar aan pensioen opbouwt, bepaald door het aantal jaren dat je ingelegde premie nog rendement kan opbrengen. Hierdoor bouw je als jongere het meeste werknemerspensioen op en vermindert die opbouw naarmate je ouder wordt.

Compensatie 35-plussers
Het loslaten van de doorsnee-opbouw vereist extra aandacht voor de pensioenopbouw van 35-plussers. Die krijgen straks voor hun jaarlijkse inleg dus minder pensioenopbouw terug en komen daardoor aan het eind van de rit pensioenvermogen tekort. Door de huidige rentestand van bijna nul vallen de kosten om daar op tijd een mouw aan te passen erg mee. De verwachting is dat de rentestand voorlopig niet omhoog schiet. Daarnaast bieden de nieuwe spelregels voor het omgaan met beleggingsrendementen de bonden en de werkgevers ook nieuwe mogelijkheden om door gerichte toebedelingen de vermogenspositie van deze groep deelnemers te verbeteren.

Zorgvuldige overgang
In het algemeen zijn de nodige afspraken gemaakt om te zorgen dat de overgang naar het nieuwe systeem voor alle belanghebbenden zorgvuldig en evenwichtig plaatsvindt. Er komt sowieso een wettelijk transitiekader dat voorschrijft en richting geeft aan wat partijen in acht moeten nemen bij de overstap op een nieuwe pensioenregeling. Werkgever en vakbonden moeten via een transitieplan in beeld brengen welk concreet effect de overstap heeft voor het pensioen van deelnemers met verschillende leeftijden en welke maatregelen worden genomen om nadelige effecten voor bepaalde groepen te compenseren.

Werk aan winkel
Uit berekeningen van het CPB en dertien pensioenfondsen blijkt dat de overgang naar de nieuwe spelregels – gegeven de huidige omstandigheden – vaak geen nadeel maar juist een voordeel voor de pensioenopbouw oplevert. Afgesproken is dat geconstateerde nadelen adequaat en kostenneutraal worden gecompenseerd. Dat vergt wel maatwerk per uitvoerder. Er is de komende jaren veel werk aan de winkel om de uitvoering van deze nieuwe pensioenspelregels uiterlijk in 2026 rond te hebben. Daar zijn we als vakbonden nadrukkelijk bij betrokken.