AOW-gat: Minister moet nú de wet volgen!
Het College voor de Rechten van de Mens heeft een pittige waarschuwing over het AOW-gat naar de Tweede Kamer én minister Hennis gestuurd. Er staat in de brief van het College dat de Minister niet de vrijheid heeft om een discriminerende bepaling te blijven toepassen in afwachting van de uitkomsten van het arbeidsvoorwaardenoverleg. De oplossing voor het AOW-gat mag dus niet in strijd zijn met de wet. Dat betekent feitelijk dat de minister de UGM-uitkering en de wachtgelduitkering pas mag beëindigen als de AOW-leeftijd wordt bereikt. Het maakt daarbij dus niet uit dat er nog verder onderhandeld wordt over de arbeidsvoorwaarden: de minister moet nú de wet volgen. De timing van de brief is veelbetekenend: vlak voor het Algemeen Overleg a.s. woensdag 17 juni in de Tweede Kamer over Personeel Defensie.
Het College voor de Rechten van de Mens heeft de minister en de Tweede Kamerleden nadrukkelijk gewezen op twee eigen oordelen, de reactie hierop van de minister van Defensie en nog een drietal rechterlijke uitspraken. Met daarbij het verzoek deze uitspraken te betrekken in de discussie over het AOW-gat voor militair personeel als gevolg van de verhoging van de AOW-leeftijd.
Hoe zat het ook alweer?
Op 1 september 2014 oordeelde het College dat de minister van Defensie in strijd handelt met het verbod op leeftijdsdiscriminatie door de wachtgelduitkering op de leeftijd van 65 jaar te beëindigen. Het gevolg van deze beëindiging is dat de (militaire) ambtenaren worden geconfronteerd met een AOW-gat vanaf het moment waarop zij 65 jaar worden tot aan het moment waarop zij AOW krijgen. Het bedrag dat ze erbij inschieten kan oplopen tot vele duizenden euro’s - en dat geldt ook voor (oud)militairen. In een vergelijkbare zaak oordeelde het College op 11 december 2014 dat de minister van Defensie verboden leeftijdsonderscheid maakt door de uitkering op grond van de Uitkeringswet Gewezen Militairen (UGM) op de leeftijd van 65 jaar te beëindigen (zie de bijlagen onderaan dit artikel).
In reactie op deze oordelen heeft de minister van Defensie het College laten weten dat aanpassing van de rechtspositie alleen mogelijk is na het bereiken van overeenstemming in het Sectoroverleg Defensie. De minister zegt dat ze tot die tijd de bestaande rechtspositie moet toepassen. Het College kan deze zienswijze van de minister als het gaat om het aanpassen van de regeling wel volgen. En volgens het College past het de minister om op de in de sector Defensie gebruikelijke wijze met de vakbonden te overleggen over (wijzigingen van) de rechtspositie.
Cao mag niet in strijd zijn met wet
Maar het College is het óneens met de minister, die zegt dat het haar als werkgever van het (voormalige) defensiepersoneel vrij staat een discriminerende bepaling in de arbeidsvoorwaardenregeling te blijven toepassen zolang zij over die wijziging geen overeenstemming met de vakbonden heeft bereikt. De positie van de minister van Defensie als werkgever is in dit opzicht niet anders dan die van werkgevers in de private sector. Ook zij zouden in strijd met de wet handelen als zij discriminerende bepalingen uit bijvoorbeeld cao’s blijven toepassen zolang er over wijziging van de cao geen overeenstemming is bereikt. Cao’s en ambtelijke rechtspositieregelingen mogen niét in strijd zijn met een formele wet als de Wet gelijke behandeling op grond van leeftijd bij de arbeid (WGBL). Het recht op arbeidsvoorwaarden die niet in strijd zijn met de WGBL kan niét afhankelijk worden gemaakt van de (nog onzekere) uitkomst van cao-onderhandelingen.
Verboden leeftijdsonderscheid
Inmiddels heeft ook de rechter zich meerdere keren uitgesproken over de situatie dat een ‘AOW-gat’ ontstaat als gevolg van het feit dat de wachtgelduitkering is gekoppeld aan het bereiken van de leeftijd van 65 jaar en niet aan de AOW-gerechtigde leeftijd. De rechtbank concludeerde net als het College dat hierdoor verboden leeftijdsonderscheid wordt gemaakt. In alle drie de zaken zag de rechtbank aanleiding zelf in de zaak te voorzien, in die zin dat het primaire besluit werd herroepen en dat de einddatum steeds werd vastgesteld op de datum waarop eiser de AOW-gerechtigde leeftijd bereikt.
Conclusie MARVER
De MARVER heeft van het begin af aan in het formele overleg met de minister steeds aangegeven dat de UGM uitkering en het wachtgeld uitbetaald moeten worden tot aan de AOW-leeftijd (en dus niet de leeftijd waarop het aanvullend pensioen wordt uitbetaald). De MARVER heeft tot nu toe ook steeds aangegeven dat er daadwerkelijk een oplossing moet worden gevonden voor het AOW-gat. Daarbij zijn en worden door de MARVER ook alle mogelijke middelen benut. Volgens de MARVER moet de minister met onmiddellijke ingang de UGM-uitkering tot aan de AOW-leeftijd gaan uitbetalen. Dat daarvoor extra middelen nodig zijn heeft de MARVER al eerder geconstateerd. Daarvoor moet het Kabinet dan maar de portemonnee trekken! Want dat dit niét uit de loonruimte kan is wat ons betreft ook klip en klaar.’
De MARVER heeft de minister naar aanleiding van de brief van het College ook zelf formeel in het overleg gevraagd om per direct de UKW-uitkering, wachtgeld etc. door te betalen tot aan het moment dat AOW wordt ontvangen. Zie de (SOD_bijlagen onderaan dit artikel.
Zie ook de publicatie op de website van het College voor de Rechten van de Mens
1500377_-_sod_doorbetalen_ugm-uitkering_en_wachtgeld_tot_aow-leeftijd.pdf
1500377_bijl1_-_sod_1200788-pa_brief_acop_aanpassen_pensioenreglement_art_17_6_2_lid_1.pdf
1500377_bijl2_-_sod_brief_crvdm_aan_2e_kamer_d.d._11-6-2015.pdf